Onderwerp 3 Psychologische dilemma’s van micro-agressies

Volgens Sue et al. (2007), zijn er enkele psychologische dilemma’s die meespelen bij micro-agressie. Ten eerste, de botsing tussen raciale realiteiten, waarmee wordt bedoeld dat de raciale realiteiten van mensen verschillen. Zo ervaren zwarte Amerikanen racisme bijvoorbeeld al seen voortdurende realiteit, terwijl witte Amerikanen de neiging kunnen hebben de impact van racisme kleiner in te schatten dan deze is.

Daarnaast, blijkt vaak dat wanneer gemarginaliseerde groepen proberen de impact van micro-agressie te bespreken, ze stuiten op het psychologische dilemma dat de perceptie van impact minimaal is omdat micro-agressieve incidenten heel onschuldig kunnen lijken.

Een ander belangrijk psychologisch dilemma betreft de onzichtbaarheid van onbedoelde vooroordelen. Individuen kunnen onbewuste en bevooroordeelde attitudes en overtuigingen hebben gericht op specifieke groepen die tot uiting kunnen komen in onbedoeld bevooroordeeld gedrag. Als gevolg hiervan, is het moeilijk om daders in te laten zien dat hun acties mogelijk beïnvloed zijn door vooroordelen, juist omdat ook de vooroordelen en overtuigingen zelf onbewust zijn.

Ten slotte, wordt gesproken van de catch-22 situatie in het reageren op micro-agressie. Een micro-agressief incident kan veel vragen oproepen bij het doelwit. Micro-agressies zorgen voor een situatie waarin je veel psychologische energie nodig hebt voor het proberen achterhalen van de waarheid (was het incident opzettelijk of niet? Heeft het nu echt plaatsgevonden?), jezelf te beschermen en ook nog te beslissen hoe te reageren. Dit leidt de aandacht af van de omgeving en kan daardoor de productiviteit en effectiviteit om problemen op te lossen en te leren negatief beïnvloeden.

Wanneer je tegen dit soort ‘dubbelzinnige boodschappen’ aanloopt, vraagt dat een aanzienlijke energie-uitputting voor degene die ermee te maken heeft. Hier heeft de ontvanger van de micro-agressie mee te maken, terwijl de afzender misschien denkt rationeel of onbevooroordeeld over te komen.

Over het algemeen, doen mensen niets als reactie op micro-agressie, vanwege de volgende redenen:

  1. Attributionele ambiguïteit – het onvermogen om te bepalen of er wel of niet sprake is van micro-agressie;
  2. Besluiteloosheid bij het reageren – niet weten wat de beste manier is of hoe te kunnen reageren;
  3. Beperkte reageer-tijd – het incident is voorbij voordat er kan worden gereageerd;
  4. Ontkenning van ervaringswerkelijkheid – zelfbedrog door jezelf voor te houden dat het niet is gebeurd. Zelfbedrog kan optreden als gevolg van een (onderling) afhankelijke of hechte relatie met de dader of uit angst om te erkennen wat de micro-agressie over de ander zegt;
  5. Onmacht van handelen – ‘het zal toch niet uitmaken’ een veronderstelling dat je acties minimale tot geen invloed op de situatie zullen hebben. Het gevoel van onmacht kan ook een gevoel van hulpeloos- en hopeloosheid zijn;
  6. Vrees voor de gevolgen – interpersoonlijke machtsverschillen bepalen hier de mate van dreiging. Het individu evalueert de voor- en nadelen van actie ondernemen. Gemarginaliseerde groepen zijn eerder bang voor de nadelen van reactie op micro-agressie.

Gezien de bovenstaande punten is het logisch en ook goed te begrijpen dat gemarginaliseerde groepen weinig tot niet reageren op micro-agressie. Deze beslissing kan echter leiden tot meer schade, waaronder het verlies van integriteit, zelfrespect en woede. Daarnaast, kan ook het wel ondernemen van actie risico’s met zich meebrengen, zoals het onbedoeld bevestigen van stereotyperingen die al leefden (bijvoorbeeld dat zwarte mensen sneller boos of overgevoelig zijn). Met andere woorden, zolang micro-agressie niet door de dader wordt erkent en herkent, blijft micro-agressie een probleem, of het slachtoffer nu wel of geen actie onderneemt!