Vraag de deelnemers om in hun (sub)groep een antwoord te formuleren op de volgende vragen:
Geloof je dat de zinnen die in deze activiteit worden genoemd schadelijk zijn voor de groep die wordt beschreven? Waarom wel of waarom niet?
Gebaseerd op je antwoord op vraag 1, denk je dat je in de toekomst minder geneigd zou zijn om zulke zinnen te gebruiken? Waarom wel of waarom niet?
Wat kunnen we doen om deze uitdrukkingen in taal te herkennen en aan te pakken wanneer we ze tegenkomen? Hoe kunnen we anderen bewust maken van micro-agressieve stereotypering in taal?
Wie bepaalt of een uitdrukking beledigend is? Degenen die communiceren met micro-aggressieve taal of de groep die het doelwit is van de taal? Leg je redenering uit.
Waarom denk je dat deze zinnen geassocieerd worden met een specifieke groep (in plaats van te worden beschreven door handelingen of kenmerken die niet met een groep worden geassocieerd)?