De facilitator vraagt de deelnemers te brainstormen over voorbeelden van micro-agressies die zij kennen. De facilitator schrijft deze op een whiteboard of flip-over (5 minuten). Voorbeelden kunnen zijn:
Commentaar leveren op iemands accent of vragen waar diegene “echt” vandaan komt.
Ongevoelig taalgebruik, zoals “gek” of “achterlijk”.
Iemand in een vergadering onderbreken of overstemmen.
Veronderstellingen maken over iemands capaciteiten op basis van ras, geslacht, seksuele geaardheid, leeftijd of handicap.